Categorieën
Dieren

Hermelijn

Hermelijn
De hermelijn (Mustela erminea) is een klein zoogdier uit de familie der marterachtigen (Mustelidae).

Hermelijnen is familie van de wezel en lijkt er veel op, maar is groter. Hij heeft een langgerekt lichaam. De vacht is kastanjebruin van kleur, met een gelig witte buikzijde en een zwarte staartpunt. De hermelijn heeft een zomer- en een wintervacht. In de zomer is de vacht roodachtig bruin, in de winter is het wit. In het noorden van het verspreidingsgebied wordt de vacht geheel wit (met uitzondering van het zwarte staartpuntje), maar in zuidelijker gelegen gebieden wordt hij slechts gedeeltelijk wit. In vroegere tijden werden de wintervachten van hermelijnen massaal verwerkt in de bontafzettingen van koningsmantels, vandaar de overdadige zwarte stippen daarop.

Het dier kan 160 tot 310 millimeter lang worden, met een staartlengte van 95 tot 140 millimeter en een gewicht van 90 tot 445 gram. Mannetjes zijn veel groter dan vrouwtjes. De kop-romplengte van een mannetje is gemiddeld 297 millimeter, de staartlengte 117 millimeter en het lichaamsgewicht is 200 tot 445 gram. Het vrouwtje heeft een kop-romplengte van 264 millimeter, met een staartlengte van 110 millimeter en een gewicht van 140 tot 280 gram. Noordelijke populaties zijn kleiner van formaat. De hermelijn is zowel overdag als ‘s nachts actief, met rustpauzes tussendoor. Het is een carnivoor, die voornamelijk op knaagdieren als woelmuizen jaagt. Ook vogels en haasachtigen (die groter zijn dan hijzelf) worden gedood. Mannetjes doden grotere prooidieren dan vrouwtjes. De prooidieren worden met een beet in de nek gedood.

De paartijd valt in mei en juni. Tijdens de paartijd gaat het mannetje zwerven. Zijn woongebied overlapt dan enkele territoria van vrouwtjes. De draagtijd wordt met 280 dagen verlengd, en pas in maart komt de embryo tot ontwikkeling, waarna de eigenlijke draagtijd 21 tot 28 dagen duurt. Ze leven solitair in territoria. Binnen een territorium bevinden zich twee tot tien nesten. Hermelijnen gebruiken een holle boom, een ruimte tussen rotsen of een verlaten hol als nest. De verlaten holen kunnen van prooidieren zijn. Het nest wordt bedekt met de vacht van knaagdieren.

In april en mei worden vijf tot twaalf jongen geboren. De jongen zijn blind en doof, maar zijn al bedekt met een bleke, pluizige vacht. Een donkerbruine maan groeit op de nek. Als de moeder de jongen verplaatst, grijpt ze de jongen in deze maan. Na vier weken krijgen ze hun eerste prooi, en ze worden gespeend na vijf weken. Na twaalf weken kunnen de jongen goed jagen. Rond deze tijd zijn ze onafhankelijk.

Na een jaar zijn de mannetjes geslachtsrijp, vrouwtjes al na vijf weken. In juli en augustus verlaten de jongen het nest. Mannetjes trekken verder weg dan vrouwtjes. Volwassen mannetjes paren soms met jonge vrouwtjes, die nog niet gespeend zijn. Deze vrouwtjes zijn praktisch hun gehele kindertijd drachtig. Hermelijnen kunnen tien jaar oud worden, maar gemiddeld worden ze slechts anderhalf jaar oud.

De hermelijn komt voor in heel Alaska en Canada, het westen en noordoosten van de Verenigde Staten, Europa en Noord-Azië, zuidwaarts tot de Kaukasus, de Himalaya en Japan. Hij is ingevoerd in Nieuw-Zeeland. Hij komt in alle habitats voor, zolang er voldoende bedekking is om in te schuilen. Hij is dus te vinden van de kust tot de bergen, in moerasgebieden en in weilanden.

Kenmerken
Vrouwtjes al na vijf weken geslachtsrijp, mannen na een jaar
Na twaalf weken zijn jongen onafhankelijk
Paartijd in mei en juni
Carnivoor, eet het liefst knaagdieren en woelmuizen
Hermelijn is familie van de marterachtigen
Is ook familie van de wezel, maar nog een stukje groter

Categorieën
Dieren

Zomertalingen

Zomertalingen zijn broedvogels. Ze broeden in drassige graslanden, brede oevers met ondiepe wateren en andere moerassige gebieden met veel water- en oeverplanten. Het nest bevindt zich in dichte kruidenvegetatie of in een graspol.

Hun voedsel bestaat uit allerlei plantaardig en dierlijk materiaal en wordt op of net onder de waterspiegel verzameld. Zomertalingen zijn echte trekvogels die ten zuiden van de Sahara overwinteren.

Zomertalingen zoeken hun voedsel in kleinschalige plassen en in sloten door natte weiden en hooilanden. Ook verlandingszones van moerasgebieden kunnen een geschikt landschap voor de zomertaling zijn. Belangrijk zijn een natte, kruidenrijke omgeving gecombineerd met een goede waterkwaliteit.

Het vrouwtje lijkt sterk op de vrouwtjes van veel andere soorten eenden. In het begin van de zomer verdwijnt het herkenbare verenkleed van het mannetje, om tot de herfst plaats te maken voor een soort van kleed. In dit kleed lijkt het mannetje sterk op het vrouwtje, maar met een blauwgrijze voorvleugel in plaats van een bruingrijze voorvleugel. De vrouwtjes en de mannetjes in het kleed zijn makkelijk te verwarren met de wintertaling. De strepen op de kop zijn echter duidelijker zichtbaar en de wintertaling wordt in tegenstelling tot de zomertaling vooral in de winter gezien. De roep van het mannetje is een luid en kenmerkend ‘klerrb’, het vrouwtje laat slechts een zacht gekwaak horen.

De vogel overwintert in Afrika en laat zich vooral in de trektijd in Nederland zien. Tijdens de trek zijn de vogels vooral aan te treffen in de broedgebieden.

Kenmerken
mannetje: bleek blauwgrijze voorvleugels, witte buik, brede, witte wenkbrauwstreep en bruine kop
vrouwtje: is grijzer en heeft een minder opvallende oogstreep dan het mannetje. Ze heeft een lichtbruine wenkbrauwstreep, daaronder een donkere oogstreep en daaronder nog een tweede lichte streep. Ze heeft grijsbruine vleugels en onduidelijke spiegels

Categorieën
Dieren

Blauwborst

Blauwborst
De zang, vaak in baltsvlucht, is een gevarieerd, liefelijk muzikaal wijsje, vrij hoog. Hoewel de poten van de blauwborst iets langer zijn, doen gedrag en bouw denken aan de roodborst, waaraan de vogel dan ook nauw verwant is.

In het zomerkleed, waarin de vogel in Nederland altijd te zien is, voorkomt de kleur van de borst van het mannetje echter iedere verwarring. Deze is namelijk helder blauw met een oranjerode of witte vlek in het midden. In de winter lijken de mannetjes op de vrouwtjes, de blauwe borst heeft dan plaats gemaakt voor een witte keel.

Het voedsel van de blauwborst bestaat onder andere uit insecten en kleine vruchten. Het nest bevindt zich doorgaans dicht bij de grond en is goed verstopt. De zang van de blauwborst is gevarieerd en ook ‘s nachts vaak te horen.

In Nederland komen twee ondersoorten voor, de witsterblauwborst (Luscinia svecica cyanecula) en de roodsterblauwborst (Luscinia svecica svecica). De ondersoorten zijn te onderscheiden doordat het mannetje van de witsterblauwborst in het zomerkleed een witte vlek op de blauwe borst heeft, terwijl deze vlek bij de roodsterblauwborst rood is.

Kenmerken
Lengte : 13 tot 14 cm.
Biotoop: Moeras – Struiken.
Een witte ster op de blauwe borst.